Vanmorgen om 7.40 uur heb ik mijn rentree gemaakt in het wereldje van de lichttherapie. Met een klein zwart duikbrilletje op mijn hoofd en een klein lapje stof voor mijn prinselijk trio sta ik mezelf op een handdoekje voor de lichtcabine af te vragen waarom ik dit ook alweer zo graag wilde.
O ja, omdat het verrekte goed tegen de psoriasis werkt. Die zit me de laatste twee maanden namelijk weer flink op de huid.
Het is de derde keer in mijn leven dat ik deze lichtkuur onderga. Gedurende 6 tot 12 weken sta ik twee à drie keer per week UVB-licht te vangen op een vierkante meter aan straling. Qua frequentie en duur – en misschien ook wel qua lichaamsbeweging – is het vergelijkbaar met mijn sportcarrière.
Toch vind ik dat ik niet hoef te klagen als ik mezelf in de spiegel bekijk. Het brilletje heeft namelijk verduisterende glazen.
Op mijn prangende vraag aan de verpleegkundige of ze ook vindt dat ik ergens wat weg heb van Pieter van den Hoogenband antwoordt ze bevestigend: ‘je schoenmaat denk ik’.
Het is nog waar ook. Op 65 meter afstand zou iemand met middelmatige tot redelijk slechte ogen me zowaar kunnen verwarren met Pieter van den Hoogenband, die vlak voor de 200 meter vrije slag zijn duikplankje opstapt.
Zelf twijfel ik nog. Qua percentage lichaamsvet wijken Pieter en ik misschien niet zoveel van elkaar af; het echte verschil zit hem in de lichaamsbeweging. Waar Pietertje 200 meter aan baantjes gaat trekken, moet ik in een licht gebukte houding gedurende 38 seconden met een verbandje om mijn – in de winter bescheiden – eenmanszaakje levenloos stil blijven staan. Wel kost het omdoen van het verbandje de nodige energie. Alsof je je arm in de mouw van een te klein kindershirt moet steken.
Voordat ik daadwerkelijk de cabine instap informeer ik of de bijwerkingen onveranderd zijn. ‘Op korte termijn is er kans op verbranding, en op de lange termijn is er “een verhoogde kans op huidkanker”,’ antwoordt ze nee-schuddend. Op de vraag of er ook medische behandelingen zijn met de bijwerkingen “veroorzaakt mogelijk spiervorming in de buik” of “verbetert de conditie” krijg ik (wijselijk?) geen antwoord.
Eenmaal in de spotlights zie ik mezelf weer in de spiegeling. In die 38 seconden vraag ik me af of ik een selfie moet maken en of het beschermend verbandje wat ik draag niet per ongeluk tweedehands is. Ik weet het ook niet. Maar aan mijn stijve benen concludeer ik dat de cabine nog altijd te laag is en dat ik nog altijd te groot ben. Alhoewel ik nog steeds blij ben met 27 kilo minder gewicht, ben ik nog steeds jaloers op mijn ex-vriendin. Die is er ooit binnen tien minuten 135 kwijtgeraakt.