Daar sta je dan met je handen in je zakken, door de ramen van de terrasdeuren naar het treurige weer buiten te kijken. Links kijk ik neer op met regen doordrenkte terrastegels. Rechts kijk ik neer op met regen doordrenkte terrastegels. Bagger. Een grauw en deprimerend aanzicht. Na drie jaar, zes maanden, twee weken en twee dagen zie ik nu pas met eigen ogen dat de straat die ik ben ingereden doodloopt. Einde arbeidsovereenkomst, omdat je tegen een vaste aanstelling aanhikt. Uitstappen, en te voet verder. Bestemming onbekend.
Ondanks dat ik afgelopen woensdag mijn laatste werkdag heb gehad, probeer ik vast te houden aan de wekker van 10 voor 7, met het bijbehorende ochtendritueel. Een paar seconden nadat de eerste wekker is afgegaan sta ik in de douche, in de wetenschap dat ik me vandaag goed had kunnen omdraaien. Vier minuten later sta ik voor de spiegel, mezelf af te vragen waarom mijn gezicht altijd een vertekend beeld uitstraalt van een goede en zeven uur durende nachtrust.
Beneden in de woonkamer druk ik op het aan-knopje van het koffiezetapparaat. Na een vlugge blik op de klok plof ik neer op de porseleinen troon. Nee, niet voor de grote boodschap: ik ben een zitplasser. De gemiddelde wc-pot is voor iemand van mijn lengte veel te laag. Om te voorkomen dat ik ’s morgens al gezeik aan mijn broek heb hangen, ben ik er sinds mijn achttiende maar bij gaan zitten.
Afijn, ik snelwandel terug de woonkamer in om van een kop een kop koffie te maken. Daarna zet ik de tv op RTL4 voor het ontbijtnieuws, om vervolgens oprecht intens te genieten van de gouden combinatie van een bakkie en een peuk. Niet-rokers vinden het vies. Rokers begrijpen me. Maar vandaag is het een feit dat ik van geluk mag spreken dat ik nog niet ben gestopt met roken, anders was vandaag de dag dat ik weer zou zijn begonnen.
Waar de werkende mensen de klok in de gaten moeten blijven houden om nergens te laat te komen, hoor ik alleen maar seconden wegtikken. Uit frustratie pak ik mijn jas van de kapstok en loop ik naar de voordeur. In hoog tempo loop ik door het park, richting centrum. Net nadat ik de eerste boom ben gepasseerd voel ik iets op mijn schouder vallen, net langs mijn oor af. Nattigheid. Geen dikke regendruppel, maar vieze witzwarte nattigheid. Verschrikt kijk ik omhoog, en ik zie de dader glimlachend en voldaan neerstrijken in de boom. Paniekerig zoek ik naar een zakdoekje of een per ongeluk bewaard factuurtje van de supermarkt, maar uiteraard ben ik – zoals dat hoort bij iemand die werkloos is – platzak.
Uit radeloosheid geef ik de vogel een pissige blik. Het liefst klim ik de boom in om zijn nestje eens even te voorzien van mijn eigen uitwerpselen. In plaats daarvan loop ik met een lang gezicht terug naar huis, om languit op de bank te gaan liggen, hopende dat ik in slaap val en pas in april wakker word gemaakt door de eerste voorjaarse zonnestralen. Wat een boutweer.